Schemering in 't woud
- Hier moet ik peinzend gaan en stil,—
- het afgeleefde loof kwijnt aan de twijgen,
- ik voel den loomen schemer stijgen—
- en stijgen, stil.
-
- Wat glanst het bleeke Westen koud!
- een matte lach uit droeve wolkenbrauwen
- doet flauw den teed'ren nevel blauwen
- in 't gélend woud.—
-
- Ik zie den bleeken stervenswenk.
- Ik voel het doffe duister in mij dringen
- en verre stemmen hoor ik zingen
- al wat ik denk.—
-
- Waar zijt ge, Dood?—zoo gij rondom
- op wieken van de schemering komt rijzen,
- nu doet uw nadering niet ijzen,—
- ik wacht u—kom!
- --oOo-- -