De vrouw aan het venster
- Nooit opent zich de poort. 't Raam is zo hoog
- Dat zij eerst de aarde ziet in wijde verte:
- De stroom omarmt het bos in blauwe boog;
- Door 't groen gaan rode vogels, ranke herten.
-
- Niets weet zij van het levensspel daartussen;
- Maar het moet schoon zijn, want zij mist het zeer.
- Zij wil omhelzen, vindt niets om te kussen
- Dan de eigen schouder, rond en koel en teer.
Uit: Saturnus IV.
- --oOo-- -