Pindarus
- Uw hand gebiedt de rijen gouden snaren,
- De enkle stemmen die uw drift doet paren,
- Uw lied te brengen voort in de klare koren.
- (Zij ruischten stervend uit, maar één sonore
- Zang is in smart van uwe harp geboren,
- Zoolang te leven als de zang der baren.)
-
- Uw lied draagt ver,—wel wijden eeuwen zwijgen
- Tusschen ons lot een brekende oceaan;
- Geen stervling kan tegen zijn tijd opstijgen,
- Stroomopwaarts tot een vroegren oever gaan.
- Zoo blijven, gij aan de uwe, ik aan de eigen,
- Vóór 't duister binnenland van vreemd bestaan,
- Wij, 't uiterst wagend in de verste neigen,
- Nóg in vertwijfling tot elkander staan.
-
- Maar 'k zie uw houding reiken door het grijze,
- Uw hand ten hemel heffen en der wijzen
- Onzichtbre vonken uit de snaren slaan.
- Breed zijn de stilten die 't geluid moet reizen,
- Geen stemmen wijzen voorge tochten aan.
- En lang heb ik u 't hoofd ter borst zien neigen,
- Teeken van inkeer tot uw eigen zwijgen,
- Voordat ik boven wind en zee hoor stijgen
- Van 't eenig lied, u eeuwig en mij eigen,
- De klanken, die als zielen overgaan.
- --oOo-- -