De Wolken
- De wolken drijven op het woud,
- zoo langzaam, dat ge denken zoudt,
- wat of haar voortgang toch weerhoudt...
-
- Tegen de helling trekken ze op,
- en hangen om den heuveltop,
- en zinken af, het zijdal in,
- en dralen bij het boschbegin,
- of zij zich hechten aan zijn hout. —
-
- De wolken drijven op het woud,
- zoodat zij in den avondschijn
- als dwalende gestalten zijn,
- als een verdoolde, vreemde kring
- van schimmen in de schemering,
- als een bedroefde, moede stoet.
-
- Wat is het, dat haar talmen doet
- en druilend zijn? —Is het een rouw
- die in haar leeft, als van een vrouw
- om den man, dien zij heeft bemind,
- als van een moeder om haar kind,
- als om de zon, als om het leven
- van wien het licht dreigt te begeven,
- van wie zich eenzaam voelt en oud? —
-
- De wolken drijven op het woud...
-
- Of is het een verlangen, dat
- haar aan de lucht zoo traag doet gaan,
- alsof haar een gehecht zijn aan
- 't verledene bevangen had,
- alsof haar een verborgen kracht
- van wat haar wachtende is weerhield.
- Wat mag het zijn, dat haar bezielt,
- haar in het late bleeke goud
- van 't avonduur te omvangen tracht...
-
- De wolken drijven op het woud. —
Uit de bundel Verschijningen, 1924.
- --oOo-- -