Het Dansende Meisje
- Alleen met de overschenen wemeling der golven,
- met die langdeinende bewogenheid alleen,
- onder de volte van het middaglicht bedolven,
- en met de bodemlooze ruimte over zich heen. —
-
- met de onafzienbaarheid alleen, die van haar voeten
- tot aan den horizon onrustig is en glanst,
- en met den wind alleen, en met de wolkenstoeten
- rondom haar aan de lucht, —is ze onbedekt en danst
-
- Voorzichtig, als om eerst den bodem te beproeven,
- betast zij met den voet het pas ontbloote strand,
- de rimpels, hard en smal, die er de golven groeven,
- en de weerbarstigheid van het nog vochtig zand.
-
- Dan, in de wijde zee der eenzaamheid gedoken, —
- de zilte lucht haar als een koelte om het gezicht, —
- aanvaardt zij het gebaar, dat in haar is ontloken,
- en ze offert zich den wind, den hemel en het licht.
-
- Zij danst, —en zij beweegt, van zonlicht overgoten,
- zich telkens dieper in het ziedend water, dat
- haar gretig in zijn wilde omvatting houdt gesloten,
- haar om de lenden spoelt, haar om de borsten spat.
-
- Zij danst. —Over de zee, het ledig strand, den toren,
- staat in zijn hooge rust de middag uitgespreid.
- En voor dit roerlooze uur, in haar geluk verloren,
- is zij alleen en danst, —onder de oneindigheid.
Uit de bundel Verschijningen, 1924.
- --oOo-- -