Erasmus
- Wij staan in de nabijheid van dat hart
- van 't oude Rotterdam: de Groote Markt.
-
- De huizen in het rond, onder hun daken,
- staan dagen en staan jaren door te maken
- ontkomen met hun stilte aan het rumoer
- dat tot hen komt van de bestrate vloer.
- Zij schijnen aan het licht zelf ontvlucht
- binnen de ronding van de wolkenlucht.
-
- Erasmus is nog altijd niet gekomen
- tot aan de laatste regel van zijn blad.
- Hij heeft het goed onder zijne olmenboomen.
- Hij voelt zich thuis in deze binnenstad.
-
- Hij ziet het fruit, de groenten en de bloemen
- van de verkoopers tot de kopers gaan.
- Hij kan u een voor een de namen noemen
- van wie daar in hun kraam te venten staan.
-
- De kinders, die naar school gaan, kent hij allen.
- Hij kent de mensen van de paardentram.
- Hij wacht hoe de uren uit de toren vallen
- van de Sint Laurens met haar diepe stem.
-
- Hij waakt over de wat te late lieden
- die nog bij nacht voorbij gaan op het plein,
- hij waakt dat hun geen onheil zal geschieden
- mochten zij een ietsje onder de invloed zijn.
-
- Op al wat rijdt houdt hij het oog geslagen,
- op hand- en hondenkar, en bovenal
- op de droefgeestig trage sleperswagen,
- vanwaar die komt, waarheen die wenden zal.
-
- De paarden slaan hun uitgesleten hoeven
- in stugge ijver op de stenen neer
- De sleper die zijn pruimpje zit te proeven,
- hoog op de bok, schommelt daar heen en weer.
-
- Zo kijkt hij naar het Steiger, naar het Hang,
- en naar het oude Huis van Duizend Vrezen.
- Hij denkt waar hij getuige van moest wezen
- destijds: hij denkt aan veel, de dag is lang.
-
- Dan ziet hij, met hare opgeschorte rokken,
- een dienstmeid bezig met de glazenspuit.
- Hij ziet een meeuwenvlaag rondom zich vlokken
- en daar beneden op een platte schuit
- ziet hij twee mannen diep gebogen staan,
- die met hun baggernetten modder scheppen.
-
- Dan, om de hoek, begint een klok te kleppen.
- Erasmus weet het al de Beurs gaat aan.
- --oOo-- -