Batavia
- Zooals, met zijne alom zich kronkelende takken,
- met heel zijn heimlijkheid, over het wijde plein
- de treurboom staat, zoodat binnen zijn schaduwvlakken
- de menschen kleiner nog dan van nature zijn,—
-
- de wereld in het rond, de wegen, de gebouwen,
- 't is één verlatenheid, verdronken in het licht,
- maar om den koelen dom van zijn gestalte vouwen
- zich de uren, vouwen zich dagen en jaren dicht,—
-
- zoo, als een duistere overwelving, waar beneden
- het ordeloos bedrijf der menschen woekert, dat
- alom de ruimten vult,—zoo, hoog over de stad,
- hoog over haar verzonkenheid, staat het verleden.
-
- Haar dagen, een voor een, ontwikkelen zich tot
- het eindelijke feest dier vreemde schemeringen,
- waarin een ander licht de wereld te doordringen,
- te zwermen schijnt over de verten van het lot.
-
- Haar wijken, onder den verminderenden schijn
- des avonds, liggen wijd en weerloos, als ten doode
- gedoemd.—'t Is of zij nog vervuld van episoden
- uit eenig oud verhaal van woede en oproer zijn.
-
- 't Is of het einde, dat haar ouderdom bekruipt,
- nader in aantocht is uit het geheim der tijden.
- O,—deze vleugelen, die in de stilte glijden,
- dit onafwendbare, dat in de schaduw sluipt...
-
- Heel in de verte staan van de eeuwige vulkanen
- de vormen duidelijk geschreven op de lucht.
- Daar is het land, waarheen 't verlangen ons ontvlucht
- het land van koelte en rust en kalme schemerlanen.
-
- Daar zet de heugenis der Soendaneesche rijken
- zich in de samenleving en haar vormen voort:
- in de gedragenheid, waarmee het beeldend woord
- beweegt, waarmee gewaden om de schreden strijken,
-
- in de volkomenheid, waarmee zich het gebaar
- als een versiering in de stilte schijnt te weven,
- in heel de landelijke regelmaat van 't leven,
- zooals die zich ontwikkelt, vredig, vast en klaar.
-
- Maar om ons heen is het verbrokkeld overschot
- van wat zich eens over de toekomst leek te welven:
- een dier verschijningen, volledig in zichzelven,
- en veilig, schijnbaar, voor de vlagen van het lot.
-
- Hier, uit de wildernis van boschrand en moeras,
- wies de gemeenschap eens der mannen van het Westen,
- hier was het, dat hun zelfverzekerdheid zich vestte,
- dat hun de wereld als een wettig erfgoed was.
-
- Van hier, over den valen einder, wijd en zijd,
- brak de onweerstaanbaarheid zich baan van hun begeeren,
- hier wisten tegenslag in voorspoed zij te keeren,
- en van hier, torenhoog, klom hun vermetelheid.
-
- Maar in het schamele van den huidigen staat
- is van dien ouden praal niets aan de stad gebleven.
- Al wat naar grootheid ging heeft zich in haar begeven,
- zooals een stem zwelt in een grot, en dan vergaat.
-
- Nu ligt zij als de bouwval van een dood geheel
- in de overstelping van beginselloozer tijden.
- Onzeker nog, maar onmiskenbaar toch, bereiden
- zich nieuwe vormen voor aan ieder onderdeel,
-
- en in de schemering der oud geworden lanen
- valt hier en daar een sedert lang verlaten huis
- in de berusting der vergetelheid aan gruis...
-
- Om den rand van het dak strengelen zich lianen.
Uit de bundel Verschijningen, 1924.
- --oOo-- -