Aan mijn kind III
- Wanneer men kindren voor een venster brengt,
- Vlak voor een venster, dat het stroomend licht
- Hangt in het haar en diep in 't zacht gezicht,
- Lachen hun oogen alsof God hen wenkt.
-
- Ik denk, God is als een vereenzaamd man,
- Die naar de wereld kijkt en keurt haar goed—
- Maar ziet hij kindren voor een venster, dan
- Lacht hij en wenkt zooals een vader doet.
-
- En wie goed luistert naar dit stil gesprek,
- Die zal de woorden in zijn hart bewaren:
- Hij hoort de stem van Gods eenvoudig leven—
-
- Hij aarzelt lang in 't zonnige vertrek,
- En strijkt zijn kind maar langs de blonde haren,
- En ziet het zonlicht door zijn tranen beven.
Uit: De wandelaar, 1916.
- --oOo-- -