Adieu
- Droom dan tenminste dat wij nimmer scheidden,
- Wij droomden het zoo vaak, kind, naast elkaar.
- Nu kuste ik, toen je sliep, voor 't laatst den zijden
- Geurenden overvloed van je wild haar.
-
- Ik nam mijn vedel, liet me 't raam uitglijden,
- Sloop door den boomgaard, telkens omziend naar
- Het venster, open in den klimtop, waar
- Jij met een glimlach droomt dat wij nooit scheiden.
-
- Droom dan, als in het sprookje, honderd jaar:
- Droom dat je met mij zwierf en met me bij de
- Herbergen speelde en dansen begeleidde—
-
- Adieu. Wellicht maakt ginds een toovenaar
- Een blonden prisn van dezen vedelaar
- Wiens kus je wekt, en zijn wij nooit gescheiden.
Uit: Vormen, 1924.
Opgenomen in De muze en het meisje : een bloemlezing van verzen, bijeengebracht door Ad den Besten en Bert Voeten, Amsterdam, CPNB, 1957, en in Verzamelde gedichten, 1990.
- --oOo-- -