De Vampier en de Grafdelver
of: de Antiquaar als doodsheraut
I
- Boeken zijn doodkisten. Een aantal wanden
- Met een verborgen raadseltaal ertussen.
- Ik kan ze laten dansen in mijn handen.
- Ik kan een hele wereld wakker kussen.
-
- Ze vrezen niet zich aan te laten randen:
- Ik hoef dus mijn geweten nooit te sussen.
- Mij wacht zelfs niet de kleinste reprimande.
- Ik mag, zoveel ik wil, mijn zinnen blussen.
-
- Zie: ook hun zinnen slaken alle banden.
- Eerst kwetteren ze schuchter als de mussen.
- Dan raken ze in vuur en vlam. Ze branden.
- Een jubelzang van Stradivariussen.
II
- De hand is niet gemaakt om te bezitten.
- De mond kan zich tot één kus niet beperken.
- Ze willen dwalen. Graf na graf omspitten.
- Ze springen van het orgel van de kerken
-
- De orgiën in van de opiumkitten.
- Ze warmen zich aan vale vleermuisvlerken
- Of worden ijskoud van de middaghitte.
- Terzijde gooien ze vaak meesterwerken
-
- Om zich aan losse flodders vast te klitten.
- Soms zien ze barden in de dorste klerken.
- Toch rest ze van hun dwaze, dolle ritten
- Uiteindelijk niets anders dan de zerken.
III
- Je zou een boek behoren weg te gooien.
- Als stof, op doorreis naar het Ongeziene.
- Laat ze, zowel de slechte als de mooie,
- Verpulveren in de verdwijnmachine.
-
- Zo'n doodkist van papier, dat geeft maar vlooien.
- Elk deuntje wordt uiteindelijk routine.
- er stroomt alleen maar gruis door zulke dooien.
- Je keert nooit meer terug naar hun ruïne,
-
- Maar bent alweer op zoek naar nieuwe prooien.
- Want telkens moet je je vers bloed toedienen.
- Zuig steeds meer kisten leeg, als je 't kan rooien.
- Gelukkig zij die er iets aan verdienen.
Gepubliceerd in 1984 in een bibliofiele uitgave van Antiquariaat Willem Huijer, Amsterdam, in een oplage van 100 exemplaren.
Opgenomen in: Alle gedichten tot gisteren, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 1994.
- --oOo-- -