‘s Avonds zie ‘k de sterren geren
- ‘s Avonds zie ‘k de sterren geren,
- die daar zitten, hooge en fijn,
- als ik, moe van ‘t lastig weren1
- onder ‘s arbeids leed en pijn,
- eenen oogslag naar omhooge
- buiten ‘s werelds enden2 sla,
- en mij eens den hemel tooge
- nog, aleer ik slapen ga.
-
- Al de lieden rusten neerstig3:
- hier en daar nog een die tiert,
- en de blijdschap van het geerstig4
- hommelzap5 te late viert.
- Duister is ‘t alom en doovig6,
- niet en zegt mij de aarde meer:
- nu is ‘t dat ik mij geloovig
- opwaards naar den hemel keer.
-
- Vaart mij wel dan, slaapt in vreden,
- g' hebt mij lang genoeg geplaagd,
- wereld, met uw' lastigheden:
- neen, ge ‘n zult, eer ‘t morgen daagt,
- mij geen banden7 meer doen dragen;
- vrij eens wilt het herte mijn
- rijdend op den hemelwagen,
- rustend in de sterren zijn!
Uit: Tijdkrans, 1893.
Noten
- het weren: de inspanning
- enden: grenzen
- neerstig: met overgave
- geerstig: van gerst
- hommelzap: sap van hop bij het bierbrouwen
- doovig: kleur- of geluidloos
- banden: verplichting
- --oOo-- -