De maaier zingt
- De maaier zingt een zomerliedtje
- en snijdt, het staal in d'handen
- alwaar hij 't dikste kooren ziet,
- en dweers deur 't zonnebranden;
- hij kapt, hij kerft, hij zwikt, hij zwaait,
- al schuifelen in het ronde,
- hij pakt, hij pikt, hij dringt, hij draait
- het sperkelend graan ten gronde:
- en 's navonds late, als 't westen gloeit,
- hij heft zijn hoofd omhooge,
- en 't slagveld, maar dat zonder bloed,
- verheugt zijn dankende ooge.
Uit: Kleengedichtjes.
- --oOo-- -