Dien avond en die roze
- 'k Heb menig uur bij u
- gesleten en genoten,
- en nooit en heeft een uur met u
- me een enklen stond verdroten.
- 'k Heb menig menig blom voor u
- gelezen en geschonken,
- en, lijk een bie, met u, met u
- er honing uit gedronken;
- maar nooit een uur zoo lief met u,
- zoo lang zij duren koste;
- maar nooit een uur zoo droef om u,
- wanneer ik scheiden moste,
- als het uur wanneer ik dicht bij u,
- dien avond, neergezeten,
- u spreken hoorde en sprak tot u
- wat onze zielen weten.
- Noch nooit een blom zoo schoon, van u
- gezocht, geplukt, gelezen,
- als die dien avond blonk op u,
- en mocht de mijne wezen !
- Ofschoon, zoo wel voor mij als u,
- —wie zal dit kwaad genezen ?—
- een uur bij mij, een uur bij u
- niet lang een uur mag wezen;
- ofschoon voor mij, ofschoon voor u,
- zoo lief en uitgelezen,
- die rooze, al was 't een roos van u,
- niet lang een roos mocht wezen,
- toch lang bewaart, dit zeg ik u,
- 't en ware ik 't al verloze,
- mijn hert drie dierbare beelden: U,
- dien avond — en — die rooze !
Uit: Gedichten, gezangen en gebeden, 1862.
- --oOo-- -